spinster . writing . web-specific art. het world wide web als artistiek medium |
||
Inleiding Hoofdstuk 1 A. Internet B. World Wide Web
Hoofdstuk 2 A. Mediatheorie B. Postmodernisme C. Digitale esthetica Hoofdstuk 3 A. Virtuele galerijen B. "Real life" instituten C. Autonome initiatieven D. Wedstrijden E. Net.art F. Conclusie Hoofdstuk 4 A. Medium en inhoud B. Thematiek C. Conclusie Besluit Bibliografie A. Gedrukte bronnen B. Online bronnen |
Inleiding Structuur In de eerste twee hoofdstukken van deze verhandeling wordt een (vooral theoretisch) beeld geschetst van de context waarin webkunst functioneert; hoofdstuk 3 en 4 zullen meer concreet een reeks projecten behandelen, met in hoofdstuk 4 een terugkoppeling naar de vorige drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een beknopte geschiedenis van het Internet (A) en het World Wide Web (B), samen met een bespreking van de nieuwe karakteristieken of paradigma's die dit medium met zich meebrengt. Het Web is een medium dat hypertekst, multimedia en interactiviteit mogelijk maakt (B.2); de componenten van een webpagina (B.3) - tegelijk het materiaal waarmee een webkunstenaar werkt - zijn HTML (a), VRML (b), CGI (c), Java (d) en een brede waaier aan multimedia-bestandstypes waarvoor de gebruiker plug-ins of hulpprogramma's nodig heeft (e). Na deze korte schets van de eigenschappen van het medium komen we tot hoofdstuk 2, waar ik via de mediatheorie (A) tot een vraagstelling zal trachten te komen in verband met de relevantie van het medium voor webkunst (op deze vraagstelling zal ik dan een antwoord formuleren in hoofdstuk 4). Hier worden drie denkers besproken die elk een andere invalshoek ten aanzien van de media hanteren. Marshall McLuhan (A.1) is een pionier van de mediatheorie; met zijn utopische theorieën over de "global village" is hij de patroonheilige van het neoliberale, eerder onkritische cyberdiscours. Na een schets van zijn ideeëngoed zal ik dit confronteren met kritische bedenkingen van twee belangrijke denkers uit het "andere kamp", namelijk Mark Dery en Arthur Kroker. Hierop volgt een overzicht van het gedachtengoed van Vilém Flusser (A.2), die in zijn benadering van de (artistieke) technologische media de menselijke vrijheid centraal stelt en een meer genuanceerde, maar toch optimistische visie hanteert. Friedrich Kittler (A.3) tenslotte stelt de relatie tussen de media en sociaal-economische ontwikkelingen centraal. Hoe verschillend hun invalshoek ook is, deze drie denkers zijn het erover eens dat de technologische media een niet te onderschatten invloed uitoefenen op ons leven. Het is dan ook niet te verwonderen dat webkunst zowel qua artistieke benadering als qua thematiek commentaar zal formuleren op het medium, zoals in hoofdstuk 4 zal aangetoond worden. Nog steeds in hoofdstuk 2 wordt een beeld geschetst van de culturele context waarin webkunst ontstaat, met name het postmodernisme (B); vooral de denkers die de nadruk leggen op relativisme, immaterialiteit en simulatie oefenen invloed uit op het Internet-discours. Auteurs die het postmodernisme als neo-tendens benaderen (Charles Jencks, bijvoorbeeld) heb ik bewust achterwege gelaten, niet omdat ik hun belang niet onderken, maar wel omdat hun invloed binnen deze context gering is. Ik zal me vooral concentreren op het Franse postmoderne gedachtengoed, met Jean-François Lyotard, die een duidelijk kader schetste voor het postmoderne denken (B.1), Jean Baudrillard (B.2) en Paul Virilio (B.3) als belangrijkste vertegenwoordigers. Een aantal concepten binnen de digitale esthetica (hoofdstuk 2, punt C) leunen hier dicht bij aan - in de eerste plaats immaterialiteit en simulatie (C.1), waar de invloed van bijvoorbeeld Baudrillard en Flusser merkbaar is. Hier bespreek ik het digitale beeld (a) en de ontologie en esthetica van artificiële werelden (b). Machine-esthetica (C.2) uit zich op drie manieren: als interesse voor de machine als autonoom object (a), als artistieke vraagstelling naar de positie van het menselijk lichaam ten opzichte van de machine (b) en als onderzoek naar de omgang van de mens met de machine - de interface met andere woorden (c). Netwerk-esthetica (C.3) tenslotte legt de nadruk op (menselijke) communicatie en interactie. In hoever neemt webkunst deze concepten over? Op deze vraag zal een antwoord gezocht worden in hoofdstuk 4. Om dit onderzoek met voorbeelden te staven, dient in hoofdstuk 3 eerst een overzicht geschetst te worden van de webkunstproduktie in 1996 en de eerste helft van 1997. Vanuit welke invalshoek diende dit te gebeuren? Ik heb voor een praktische, zo neutraal mogelijke categorisering gekozen, door de webprojecten in te delen in relatie met de context waarin ze verschijnen - in casu de instituties waardoor deze nieuwe kunstvorm gepromoot wordt. Dit heeft een heel specifieke reden: het web is niet enkel het medium van deze projecten, maar ook het forum waarop ze verschijnen. Zoals kunst in "real life" heeft ook webkunst nood aan promotie, en dit kan via verschillende kanalen gebeuren die vaak door het Internet zelf aangereikt worden. Virtuele galerijen zien het licht (A); voorbeelden hiervan zijn äda 'web (A.1) met onder meer projecten van Jenny Holzer (a) en Group Z (b), Artnetweb (A.2), Flyvision (A.3) en The Thing (A.4). Ook bestaande instituten die reeds met analoge kunst bezig waren, gaan schijfruimte bieden aan kunstenaars (B); voorbeelden hiervan zijn het Newyorkse Dia Center (B.1) met Komar en Melamid (a) en Susan Hiller (b), het multimedia-bedrijf Voyager (B.2) en KHM (B.3), de Kunsthochschule für Medien Köln. Een derde mogelijkheid bestaat erin dat kunstenaars op een autonome manier hun werk uitbouwen, waarbij ze de kanalen gebruiken die ze zelf creëren of die tot hun beschikking liggen (C). Michaël Samyn (C.1) gaat op deze manier te werk, zo ook SITO (C.2), David Blair (C.3) met Waxweb, de etoy.CREW (C.4) en Anti:Rom (C.5). De Digitale Stad (C.6) is niet echt een artistiek project, maar roept wel fundamentele vragen op in verband met interface en metafoor, een problematiek die in hoofdstuk 4 zal behandeld worden. Wedstrijdformules (D) vervolgens promoten bepaalde vormen van webkunst en formuleren statements over wat als relevant beschouwd wordt. Hier behandel ik de Prix Ars Electronica (D.1) en Leonardo's Digital Salon (D.2). Een aparte vorm van "promotie" en interactie met het publiek is de net.art-beweging (E) die in een bijzondere en interessante context van netkritiek werkzaam is: de Nettime-mailinglist (E.1). Enkele van de hier ontstane initiatieven zijn het Moscow WWWArt Centre (E.2), jodi (E.3), irational (E.4) en Olia Lialina's netfilm-experimenten (E.5). In een korte conclusie bij dit hoofdstuk (F) ga ik na of er geografische verschillen bestaan tussen de instituten en projecten, en op welke manier die zich manifesteren. In hoofdstuk 4 wil ik de eerder besproken projecten vanuit een tweetal andere invalshoeken benaderen: vanuit de omgang met het medium (A) en vanuit de thematiek (B). Naar een dergelijke gefacetteerde benadering heb ik bewust gestreefd, met de bedoeling om de besproken kunstwerken zo veelzijdig mogelijk te benaderen en ze zo min mogelijk in een hokje te stoppen. Op die manier komt ook de veelzijdigheid van de interessantste projecten het best tot haar recht. Met deze benadering wil ik trouwens kritiek formuleren op de manier waarop webkunst gepresenteerd werd op Documenta X; daar werden de werken in het keurslijf van een aantal vage categorieën gedwongen, wat de appreciatie van deze kunstvorm zeker niet ten goede komt. In punt A ga ik na hoe de in hoofdstuk 3 opgesomde projecten concreet met het medium omgaan. Hoe verhouden inhoud en medium zich tot elkaar? Een eerste (grote) groep webprojecten benadert het Internet vanuit traditionele kunstconcepties (A.1) - de inhoud primeert boven het medium, dat louter als instrument behandeld wordt. Anderen zijn vooral met de interface bezig (A.2), een meer fundamentele benadering van het medium, waarbij de inhoud zelfs grotendeels op de achtergrond verdwijnt. De derde vorm van webkunst (die ik persoonlijk het meest kan appreciëren) handelt essentieel over het netwerk zelf (A.3): inhoud en medium vallen samen. Deze laatste categorie is mediakunst in haar zuiverste vorm. Ook in punt B leg ik de nadruk op de omgang met het medium, ditmaal vanuit thematische hoek. Hier formuleer ik een soort meta-kritiek op het Internet: ik bespreek thema's binnen de webkunst die het netwerk becommentariëren. De verschillende thema's worden gerangschikt naarmate ze meer of minder affiniteit tonen met het machinale aspect van het netwerk. Een eerste thema, interface en metafoor (B.1) handelt over de vormgeving van de machinale processen; de vraag wordt gesteld naar een metafoor voor het netwerk zelf (a) en voor de interface (b). Het tweede thema, politiek en activisme, is al minder met het machinale verbonden (B.2). Het derde belangrijke thema, communicatie en sociale structuren (B.3), is vooral gericht op menselijke interactie en uit zich in virtuele gemeenschappen (a) en via de relatie met het publiek (b) ook in de discussie rond interactiviteit (c). Een korte conclusie bij dit laatste hoofdstuk (C) stelt de vraag naar de mate waarin webkunst mediakunst kan genoemd worden, en hoe webkunstenaars invloeden uit de digitale en de traditionele kunst assimileren. Bij de bibliografie van deze verhandeling heb ik een logisch onderscheid gemaakt tussen (gedrukte) literatuur en elektronische bronnen. Binnen deze tweede categorie heb ik ook een overzicht van de besproken webprojecten en instituties opgenomen, aangezien deze sites eigenlijk evengoed bronnenmateriaal zijn als de teksten en artikels die ik als achtergrond gebruikt heb. |
|
Copyright © 1997
|